(artikel 6.3.7, § 2, tweede lid, 2° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254 en Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010, punt 7.3.1.2, zoals bevestigd in het Handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening)
De Raad houdt bij zijn advisering rekening met de weerslag van de illegale handeling(en) op de plaatselijke ordening.
De plaatselijke ordening wordt omschreven als het niveau van de ‘goede ruimtelijke ordening’ van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge het betrokken stedenbouwkundig misdrijf of de stedenbouwkundige inbreuk zou hebben voorgedaan.
Hierbij moet abstractie worden gemaakt van de illegale handeling(en). Er moet worden nagegaan wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden het stedenbouwkundig misdrijf of de stedenbouwkundige inbreuk niet zijn gepleegd. Dit is de referentietoets.
Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand wordt vergeleken met de referentietoestand voorafgaand aan de illegale handeling(en).
Deze referentietoestand is meestal de feitelijke toestand voorafgaand aan de illegale handeling(en), waarbij – in voorkomend geval – rekening wordt gehouden met de eerder vergunde toestand.