(artikel 6.3.12/4, § 1, tweede lid en § 3 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening)
De rechterlijke beslissing die een bemiddeling beveelt, legt de duur van de bemiddelingsopdracht van de Raad vast, zonder dat deze drie maanden kan overschrijden. Zij vermeldt tevens de datum waarop de zaak is verdaagd.
Bij afloop van zijn bemiddelingsopdracht meldt de Raad de rechter schriftelijk of de partijen al dan niet tot een bemiddelingsakkoord zijn gekomen. Als een bemiddelingsakkoord is bereikt, maakt de Raad dit over aan de rechtbank.
Heeft de bemiddeling niet tot een bemiddelingsakkoord geleid, dan wordt de gerechtelijke procedure op de vastgestelde dag voortgezet. De rechter behoudt weliswaar de mogelijkheid om, zo hij dat opportuun acht en alle partijen ermee instemmen, de bemiddelingsopdracht van de Raad voor een door hem bepaalde termijn te verlengen.
Gedurende de bemiddeling blijft de rechter geadieerd en kan hij op elk ogenblik de noodzakelijk geachte maatregel treffen. Op verzoek van de Raad kan hij ook vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn een einde maken aan de bemiddeling. De Raad doet dit verzoek op voorstel van een rapportering van de door hem aangestelde bemiddelaar. De bemiddelaar rapporteert aan de Raad nooit over de inhoudelijke elementen die tijdens het bemiddelingsproces aan bod kwamen, gelet op de vertrouwelijkheid van de bemiddeling.